Het archeologisch onderzoek in Nederland heeft zich in de eerste helft van de twintigste eeuw tot een geheel eigen tak van wetenschap ontwikkeld. Belangrijke speler in dat vakgebied was het Biologisch-Archeologisch Instituut onder leiding van A.E. van Giffen. Ettelijke grafheuvels, urnenvelden, terpen en wierden werden onderzocht, in een tijd dat veel door afgravingen en ontginningen verloren dreigde te gaan. De resultaten werden op tekeningen en foto’s vastgelegd en vondsten werden geborgen. Het werd daardoor het mogelijk om veel over het leven van de mensen in het verleden te reconstrueren. Het meest opzienbarende onderzoek was dat van de wierde Ezinge in de provincie Groningen. In de jaren 1923-1934 zijn daar bij grootschalige opgravingen de resten van bewoning gevonden, die teruggaat tot ca. 500 voor Chr. Het is een gigantische klus geweest om de verschillende bewoningslagen zorgvuldig bloot te leggen. Een “gunstige omstandigheid” was de mogelijkheid om grote aantallen werklozen in te zetten. Zonder hen was de klus nooit geklaard en daarom is dit boek aan hen opgedragen.
Uitgangspunt bij de opzet van het boek is een keuze uit de 500 foto’s van de opgraving in het archief van het Groninger Instituut voor Archeologie. Zij zijn gemaakt als extra documentatie, naast de vele nauwkeurige veldtekeningen. Tevens levert dat een aardig tijdsbeeld op van het dorp en het omringende landschap. Het boek geeft inzage in de problemen en de toegepaste methoden en technieken. Als gevolg van bodemprocessen, in combinatie met de aanleg van de opgravingsniveaus, bieden de foto’s vaak een chaotisch beeld. Het is gelukt om daarin orde aan te brengen door naast de foto’s tekeningen te plaatsen waarop de verschillende gebouwen van een eigen kleur zijn voorzien. Als sluitstuk wordt een indrukwekkende serie foto’s getoond die steeds op één stuk van de wierde betrekking hebben. Het is als het ware mogelijk om een reis in de tijd te maken door de opgraving van boven naar beneden stapsgewijs volgen.